Legal insight

P.J. AERTS, “Uber pop(s) and then it… stops” – De Juristenkrant, Oktober 2015

De rechtbank van koophandel in Brussel heeft als stakingsrechter in een vonnis van 23 september 2015 Uber verbod opgelegd om via de UberApp in Brussel nog aanvragen over te maken aan Uberchauffeurs zonder vergunning, als ze daarvoor een vergoeding krijgen die hun onkosten overstijgt. Over chauffeurs die tegen onkostenvergoeding rijden, heeft de stakingsrechter een vraag gesteld aan het Hof van Justitie.

Uber B.V. (vennootschap naar Nederlands recht) treedt als contractspartner op voor het in België georganiseerde en gelijknamige personenvervoer. Volgens de algemene voorwaarden biedt Uber zelf geen vervoersdiensten aan, maar treedt het louter op als tussenpersoon die de vervoerder en de gebruiker met elkaar in contact brengt via de UberApp. UberPop en UberX zijn twee gelijkaardige Uberdiensten. Via UberPop biedt Uber standaard (niet-vergund) personenvervoer aan. UberX daarentegen is de duurdere en luxueuze variant, waarbij de chauffeurs vergund zijn en beschikken over een commerciële verzekering.

Het Brusselse Taxis Verts had een stakingsvordering tegen Uber ingediend wegens overtreding van de wet marktpraktijken (inmiddels WER). Taxis Verts, dat dienst doet als telefooncentrale tussen klanten en taxidiensten binnen haar netwerk, valt, gelet op haar activiteiten, net zoals Uber, niet onder de Brusselse taxi-ordonnantie van 27 april 1995. Het grote verschil tussen de twee aanbieders ligt erin dat de professionele taxichauffeurs aangesloten bij het Taxis-Vertsnetwerk (moeten) beschikken over een vervoersvergunning, terwijl chauffeurs van de UberPopcommunity die niet hebben. Volgens Taxis Verts is dat concurrentievervalsing, aangezien de aangeboden diensten volledig vergelijkbaar zijn. Uber houdt echter vol dat het geen taxidienst aanbiedt, maar wel de sociale deeleconomie faciliteert waarin particulieren (in peer-to-peer context) kosten delen, dus geen bezoldigde taxidienst.

De kernvraag waarover de stakingsrechter moest oordelen, was dan ook of de Uber(Pop)chauffeurs een taxidienst aanbieden met bijhorende vergunningsverplichting. De voorwaarden daarvoor zijn drievoudig: (i) bestaan de door Uber aangeboden diensten uit het bezoldigd vervoer van personen; (ii) wordt het voertuig ter beschikking gesteld van het publiek; en (iii) wordt de bestemming bepaald door de klant?

Taxis Verts merkt daarbij op, daarin gevolgd door de stakingsrechter, dat de particuliere of professionele hoedanigheid van de chauffeur niet relevant is voor de kwalificatie als taxidienst. Van zodra een particulier een ritaanvraag onder de UberPop dienst beantwoordt, stelt hij zijn voertuig ter beschikking van het publiek zoals een taxidienst (zie ook Pol. Brussel (Fr.) 4 mei 2015, VAV-CRA 2015, nr. 3, 36). Rest nog het aspect van het bezoldigd karakter van het personenvervoer na te gaan. Daarover oordeelt de stakingsrechter dat Uber twee soorten vergoedingen kan hanteren: enerzijds de loutere tegemoetkoming in de kosten van de particulier (bijvoorbeeld afschrijving voertuig) en anderzijds een hogere vergoeding die de kosten overstijgt. Beide vergoedingen kunnen volgens de stakingsrechter echter mogelijkerwijze gekwalificeerd worden als bezoldiging onder de ordonnantie. De verwijzing in de Uberfolder naar het woord ‘verdienen’ suggereert volgens de stakingsrechter echter meer dan een loutere kostenvergoeding, in welk geval er steeds sprake is van een bezoldiging onder de ordonnantie. Bijgevolg zijn de voorwaarden van een taxidienst in dit geval cumulatief vervuld en is het aanbieden van niet-vergunde chauffeurs door Uber strijdig met de eerlijke marktpraktijken. De stakingsrechter legt een verbod op om deze (bezoldigde) praktijk verder te zetten, onder verbeurte van een dwangsom van 10.000 euro per vastgestelde inbreuk. Uber heeft aangekondigd in beroep te zullen gaan, doch heeft in tussentijd beslist om UberPop te schorsen in Brussel.

In de mate dat de vergoeding de werkelijke kosten niet overstijgt, blijkt het antwoord echter minder eenduidig en rijst de vraag of een verbod niet strijdig is met de vrijheid van ondernemen en de vrije dienstverlening. Daarover heeft de stakingsrechter een prejudiciële vraag aan het Hof van Justitie gericht. De relevantie van die vraag kan echter betwijfeld worden nu redelijkerwijze kan worden aangenomen dat Uber namens de vervoerder (steeds) meer dan een kostenvergoeding aanrekent, minstens een verhoogde vergoeding niet uitsluit.

Nood aan WETGEVENDE INITIATIEVEN

De stakingsrechter stelt wel dat de ordonnantie dateert uit een periode waarin er amper internet bestond en dat ze niet is aangepast aan de door Uber ontwikkelde software. Ook in het kader van de prejudiciële vraag rijst twijfel of het huidige wetgevend kader wel rijmt met innovatieve ondernemingsvormen. De stakingsrechter lijkt dan ook de nood aan nieuwe wetgevende initiatieven te onderkennen om de technologische ontwikkelingen bij te benen.

Beterschap leek op komst toen de minister-president van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest hervormingen aangekondigde in februari van dit jaar. Acht maanden later blijkt dat echter dode letter. Met de #UberLove-petitie tracht Uber alvast het tij te doen keren. Het lanceerde in september bovendien UberX met vergunde en commercieel verzekerde vervoerders, waarmee Uber alvast tegemoet lijkt te komen aan de huidige bezwaren.