Legal insight

P.J. AERTS, “Uber is taxidienst, vindt Brusselse stakingsrechter”, De Juristenkrant, juni 2016

Nadat de stakingsrechter in een vonnis van 23 september 2015 al besliste dat de Uber-chauffeurs vergunningplichtig zijn onder de Brusselse taxi-ordonnantie, gaat die nu nog een stap verder door vast te stellen dat ook Uber als elektronisch platform als taxidienst moet worden beschouwd onder het Vlaams taxidecreet, en dus in principe ook vergunningplichtig is. De toetsing van de taxireglementering aan de fundamentele Europese grondrechten blijkt evenwel zeer problematisch.

Uber is taxidienst, vindt Brusselse stakingsrechter

Nadat de stakingsrechter in een vonnis van 23 september 2015 al besliste dat de Uber-chauffeurs vergunningplichtig zijn onder de Brusselse taxi-ordonnantie, gaat die nu nog een stap verder door vast te stellen dat ook Uber als elektronisch platform als taxidienst moet worden beschouwd onder het Vlaams taxidecreet, en dus in principe ook vergunningplichtig is. De toetsing van de taxireglementering aan de fundamentele Europese grondrechten blijkt evenwel zeer problematisch

Pieter-Jan Aerts

 

Op 9 juni 2016 heeft de stakingsrechter in Brussel het laatste (tussen)vonnis geveld over het aanbieden van taxidiensten via de Nederlandse vennootschap Uber B.V. (‘Uber’). In het licht van het vonnis van 23 september 2015 waren Uber, als aanbieder van een elektronisch platform dat Uberchauffeurs in contact brengt met klanten, en de telefooncentrale Taxi Verts het er nog over eens dat beiden niet onderworpen waren aan de taxireglementering. Nu wordt die kwalificatie uitdrukkelijk wel gevorderd (zie ook P.J. AERTS, ‘Uber pop(s) and then it…stops’, De Juristenkrant nr. 315, 5)

Europese richtsnoeren

Het taxibedrijf Autolux stelt een stakingsvordering in tegen Uber voor het aanbieden van de (inmiddels stopgezette) UberPopdienst, waarbij niet-vergunde chauffeurs taxidiensten leveren op de nationale luchthaven (waardoor de Vlaamse reglementering in beeld komt). De taxidienst verwijt Uber onder andere het aanbieden van taxidiensten zonder dat de chauffeur beschikt over een vergunning overeenkomstig het Vlaams taxidecreet. De stelling van Uber is dat er in haar ondernemingsmodel geen voertuigen worden beheerd en zij als exploitant van een elektronisch communicatieplatform, net zoals een telefooncentrale, niet over een taxivergunning moet beschikken. De stakingsrechter volgt die argumentatie niet en concludeert dat Uber de facto taxidiensten verleent, op basis van de door de Europese Commissie aangereikte definitie van taxidiensten als ‘privévervoer van reizigers per auto tegen een betaling’ (Besch. Com. 12 augustus 2010 (COMP/M.5741)). Daardoor valt Uber als aanbieder van een elektronisch platform onder het Vlaams taxidecreet en moet zij in principe beschikken over een vergunning voor het aanbieden van taxidiensten.

Bij die vaststelling kunnen echter enkele kanttekeningen worden geplaatst. Vooreerst anticipeert de stakingsrechter hiermee enigszins op de uitkomst van een prejudiciële vraag waarin de kwalificatie van Uber als vervoerdienst centraal staat (HvJ C-434/15, Associaciòn Profesional Elite Taxi/Uber Systems, S-L). Voorts heeft de Europese Commissie op 2 juni 2016 richtsnoeren uitgevaardigd, onder andere om vast te stellen of de platformen van de deeleconomische ondernemingsmodellen aan dezelfde sectorspecifieke beperkingen kunnen worden onderworpen als de onderliggende dienstverleners, in casu de Uberchauffeur. De doorslaggevende factor in dat verband is de mate van controle die het platform uitoefent op de Uberchauffeur, waarbij het vastleggen van de prijs van de dienst, het opleggen van contractuele voorwaarden tussen Uberchauffeur en klant en de eigendom van het voertuig richtinggevende criteria zijn. Indien aan die drie voorwaarden voldaan zou zijn, bestaan er sterke indicaties dat Uber aanzienlijke controle uitoefent op de Uberchauffeur en bijgevolg onder de taxireglementering zou ressorteren. In het geval van Uber lijkt de vervulling van die criteria, in het bijzonder het derde, niet vanzelfsprekend.

Lessen voor heden en toekomst

Nu de stakingsrechter vastgesteld heeft dat Uber taxidiensten verleent, wordt de vraag opgeworpen of het Vlaams taxidecreet in dit kader wel strookt met de fundamentele vrijheid van vestiging (artikel 49 VWEU). De stakingsrechter stelt daarbij al vast dat het Vlaams taxidecreet Uber beperkt in de toegang tot de Belgische markt. Zo’n beperkende maatregel is echter slechts gerechtvaardigd als die voldoet aan een viervoudige toets: de maatregel moet (i) niet-discriminatoir zijn; (ii) gerechtvaardigd zijn door dwingende redenen van algemeen belang; (iii) geschikt zijn om de verwezenlijking van het nagestreefde doel te waarborgen; en (iv) niet verder gaan dan nodig om het nagestreefde doel te bereiken.

Taxibedrijf Autolux moet het bewijs leveren dat die vier toetsstenen voldaan zijn, maar slaagt daar vooralsnog niet in. Zo faalt het onder meer in de bewijslast over de verplichte aanwezigheid van een taxiteken en taxameter, en over de numerusclaususbeperking van het aantal taxivergunningen. Aangezien de stakingsrechter die vragen ambtshalve had opgeworpen, heropent hij de debatten om Autolux toe te laten alle specifieke voorschriften van de Vlaams taxireglementering te toetsen. Het hoeft geen betoog dat die toetsing voor Autolux allesbehalve eenvoudig zal zijn.

Niettegenstaande UberPop naar aanleiding van het vonnis van 23 september 2015 al werd stopgezet door Uber, zal het eindvonnis in deze zaak ook haar weerslag hebben voor het vervoer onder de UberX- of UberBlackvariant. Opnieuw moet vastgesteld worden dat de Belgische taxireglementering hopeloos achterloopt op de economische realiteit. Het Brusselse taxiplan van minister Smet gaf in februari 2015 een aanzet tot vernieuwing. Bijna anderhalf jaar later blijkt dat echter grotendeels onrealiseerbaar. Een copernicaanse (r)evolutie in de vervoersreglementering dringt zich op

Pieter-Jan Aerts is advocaat

Kh. Brussel (NL), 9 juni 2016, onuitg.

www.legalworld.be

Met de uitspraak loopt de stakingsrechter enigszins vooruit op de uitkomst van een prejudiciële vraag waarin de kwalificatie van Uber als vervoerdienst centraal staat.